Voordat je begint met het inrichten van je Google Tag Manager container is het belangrijk dat je eerst goed weet hoe je URL-structuur in elkaar zit van je meertalige website. Is het één domein waar je door middel van een landcode in je pagepath onderscheid maakt zoals: www.jouwdomein.com/nl/ of www.jouwdomein.com/de/ óf is het daadwerkelijk een ander domein als in www.jouwdomein.nl en www.jouwdomein.de.
Voor beide structuren is er een andere manier van tracken. Het scheelt niet heel veel van elkaar, maar voor beide mogelijkheden werkt maar één manier.
Meertalige website opbouw via een ‘path’
Je hebt dus één domein waar je de talen van je website onderscheidt met een unieke ‘path’ per taal. We moeten deze paths nu gaan onderscheiden per taal.
Stap 1 – Page Path aanmaken
Zodra je een Google Tag Manager container hebt aangemaakt ga je naar Variables en configureer je de standaard variabelen die standaard aanwezig zijn in een Google Tag Manager container. Hier vind je onder andere het variabel ‘Page Path’. Je zou denken dat het variabel ‘Page Path’ voldoende zou zijn om onderscheid te kunnen maken tussen de talen. Helaas is deze niet specifiek genoeg om een onderscheid te maken. Kijk maar:
Als we op de homepage zitten van https://www.tennisticketservice.com/nl/ zie je dat het variabel ‘Page Path’ een waarde teruggeeft met https://www.tennisticketservice.com/nl/.
Dat is op zich prima om een trigger op af te laten vuren, echter wanneer we van de homepage naar een dieper gelegen pagina gaan verandert de Page-path van /nl/ naar bijvoorbeeld /nl/roland-garros-tickets. Zie:
En dat willen we juist niet! We willen alleen het stukje /nl/ hebben!.
Stap 2 (Bij een /nl/ website):
Hoe gaan we dat voor elkaar krijgen? Dit gaan we doen door middel van een eigen variabel die alleen kijkt naar de eerste ‘path. Hier hebben we een stukje Javascript voor geschreven:
function() {
var subCatURL = {{Page URL}};
var subCatHashSplit = subCatURL.split(‘/’)[3];
var subCat = subCatHashSplit.split(‘?’)[0];
return subCat;
}
Dit stukje Javascript kijkt heel simpel gezegd naar de waarde na de eerste “ / “ en geeft deze als waarde terug als variabele. In onderstaand voorbeeld hebben we deze variabele ‘NavNiveau1’ genoemd.
Nu hebben we een variabele die telkens wijzigt zodra ik van taal verander op de website. Zie:
Stap 2 (Bij een verschillende URL .nl of .de):
function() { var subCatURL = {{Page URL}};
var subCatHashSplit = subCatURL.split(‘.’)[2];
var subCat = subCatHashSplit.split(‘/’)[0];
return subCat;
}
Dit stukje Javascript kijkt heel simpel gezegd naar de waarde na de derde punt “ . “ en geeft deze als waarde terug in het variabel. In onderstaande voorbeeld hebben we deze variabel ‘NavNiveauPunt’ genoemd.
Nu hebben we een variabele die telkens wijzigt zodra ik van domein verander op de website.
Stap 3 – Properties aanmaken
Maak verschillende properties aan in Google Analytics. Dit is noodzakelijk om per taal apart te kunnen meten. Je wilt namelijk niet dat de data van Nederland bij de Duitse data komt of andersom.
Stap 4 – Look-Up tabel aanmaken in Google Tag Manager
Maak vervolgens in Google Tag Manager een Look-up-tabel. In dit voorbeeld noemen we deze ‘Lookup – Land’.
Als input variabele vullen we de zojuist aangemaakte NavNiveau1-variabele in. De dynamische waarde van de NavNiveau1-variabele gebruiken we dus als input. De output variabele is het land en schrijven we in dit voorbeeld volledig uit. Dus als de variabele NavNiveau1 als waarde ‘NL’ geeft wordt deze door middel van deze Look-up automatisch omgezet naar ‘Nederlands’.
Stap 5 – Look-Up tabel aanmaken in Google Analytics
Nu maken we nog een Look-up tabel aan. Deze hebben wij in ons voorbeeld ‘Lookup – Land’ genoemd. In deze Look-up tabel veranderen we de output van onze eerdere Look-up tabel (Lookup – Land) in de daadwerkelijke Google Analytics metings-ID. Zie hieronder:
Sidenote: Stap 5 kun je eventueel overslaan en direct bij stap 4 de metings-ID als output geven. Echter, wordt de variabele output van de Look-up tabel in onze GTM-container ook gebruikt in andere Analytics Tags, dan is het niet mogelijk om met de input van NavNiveau1 direct de metings-ID als output te geven.
Stap 6 – Het aanmaken van de Google Analytics Settings – Tag
Vervolgens kan je met de laatst aangemaakte Look-up variabele de “Google Analytics Settings” variabele aanmaken. Bij het aanmaken vul je bij ‘Tracking ID’ niet je metings-ID in maar laat je deze dynamisch invullen door de reeds aangemaakte Look-up tabel. Dit doe je door middel van twee “ {{ “. Vervolgens krijg je een lijstje met variabelen en kies je de juiste.
Je Google Analytics Settings variabele ziet er dan zo uit:
Stap 7 – Testen of alles werkt!
Mooi! We zijn aangekomen bij het testen van de tags. Waarschijnlijk heb je een configuratie-tag aangemaakt zodat we deze kunnen testen. Open de Google Tag Manager debugtool en check per taal / land of de juiste metings-ID afgevuurd wordt.
Als de meting-ID’s per taal veranderen heb je alles goed ingesteld, top! Nu kun je de tags live zetten en je data analyseren per taal met slechts één Google Tag Manager container!
Wil je óók de data samengevoegd kunnen inzien van alle landen? Maak dan een tweede configuratie-tag aan met een unieke metings-ID en laat deze door middel van Tag-Sequency afvuren, nadat je landen configuratie-tag is afgevuurd. Dit heet een aggregatie-profiel.
Succes!
Mocht de uitleg niet duidelijk genoeg zijn of wil je graag hulp / slimme tips en tricks bij je Google Tag Manager configuratie? Neem dan contact op met de tagging-specialisten van Bloosem!